SCHIJNSTRIJD IN MATTIL IX t 1-2(5. den wordt geëigend, terwijl Lucas al leen fpreekt van den êénen der kwaad- doenderen, H. 23: 39, 5. En 200 is het ook in de gc-fchie- denisfe der opftandinge "van Jefus, ten aanzien van de verfcbïjnïngë der Enge% len bij het graf. Mattheus 28 2 en 5, wordt maar één Engel genoemd. Zoo ook bij Marcus iè; 5, Terwijl Lucas 24: 4, 'er twee voorkoomen, zoo wel als Johannes 20: 1:2^. 6. Maar dacht iemand, dat deêze voorbeelden niet volkoomen gelijk zijn, wijl het verfchil niet is, dat de een Eun angelist êénen Tollenaar zoude noe men, en een ander twee: Maar dat zij elk maar êénen noemendoch élk eenen anderen naam opgeeven. Ik' ft a dit toe, en merite uit deezen zeïfdefï fcbakel van gevallen, waar toe deeze roeping behoort, iets op, dat nader koomt. Mattheus verhaalt, dat de Discipelen van Johannes den Heiland vroegen over het vastenH. 914. Maar Lucas H. 5: 33dat zij, (dezelf de, die vs. 30 hadden gevraagd), te weeten de Schriftgeleerden en Phari- zeen, nu ook vroegen over het vasten 4an wien van deeze twee Euangelis- r-L-" ten

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 353