uit wy by gewaarwordingbeöordee- ling of redenkaveling bemerken kun nen, wat met den wille van het hoog- fte wezen al of niet overeenkomftig is. De grond van het laatfte, is dan ook dit: God is de maker van al het Schepfeluit de inrichting van zyn Schepfel, leert men, zyn werk en oogmerkdeeze beiden vertoonen ons Gods welbehagen, en doen ons dus den wille Gods verftaan. In ee- ne Openbaringe, wordt my die wil onwederfpreekelyk door woord of fchrift bekend gemaakt; maar moet ik den wil des Scheppers uit de natuur vernemen, dan moet ik de dingen be- fchouwen, de betrekkinge gadeflaan; dan moet ik uit de verfchillende in richtingen, tot een algemeen einde opmaken, welk dit einde zy; of in el ke byzondere betrekking opmerken, waarin overeenkoomst, of Itrydigheid gevonden wordt. 'Er is iets in den Mensch, het geen hem dikwyls vertoont wat recht en bil- lyk zy'er is geen Mensch, die zulks niet gevoelen kan: wy onderzoeken niet waar uit dit voortfpruitehet zy nu genoeg, dat deeze gevoelens al thands GRONDBËGINZEL VAN *T NAT. RECHT. 349

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 371