SÖO Ho ROYAARDS ALGEMEEN waarheid te wetenmoet ik op den aart der zakenen haare gefleldheid let ten en dus moet ik elke zaak afzon deriyk befchouwen: maar om het goe de en het kwade te weten, moet ik op eene zekere betrekking acht geven, Welke 'er tusfchen my is, en het gcene waar omtrent ik verkeere, om daar uitliet oogmerk Gods, en hier uitzy- nen wil te verft aan. Maar nu dat oogmerk Gods is êênhet moet in alle betrekkingen het zelfde zynzou dat oogmerk Gods nu niet in een waarde lyk voor/tel kunnen vervat wprden, het welk als een algemeen beginzelzich tot alle by zonder heden verfpreidde? Om te wéten wat goed en kwaad is, is het dik- wyls genoeg, eene algemeene aanwyzing van den Goddelyken wil te kennen: die wil is toch de grond onzer verplig- tingen 'er kan een algemeen voorftel zyn, wat met dien wil overeenkomt wat met denzei ven flrydt. Zelfs zou dit doorgaanwanneer iemand den grond der verpligtingealleen in de inwendige betrekkinge der dingen tot ons, wilde zoeken, (een gevoelen te voren reeds/afgekeurd) ook dan zou "er een algemeen voordel kunnen zyn, wat

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 382