366 H. ROY AARDS ALGEMEEN'" lyke natuuren past die dan weder op den mensch toe, willende dat dezelve een richtfnoer zy van alle zyne daden. Hoedanig dit van den beroemden Wysgeer wolf is, Perfice te ïpjurn Volmaak u zeivendat is g-elyk het door den kundigen baümeister wordt uitgedrukt: Faciencia esje ea, quae nosy mstr unique flatum reddunt perfectiorem fugienda contra et omittenda omnia ilia quae nosnostrumque flat urn reddunt de- ter iorem (m), men moet dat doen, het geen ons en onzen ftaat volmaakter maakt, en in tegendeel nalaten, het geen denzelven flegter maakt. c. Eenige gaan verderen vestigen hun oog op het gantfche Mensch dom 7 en leiden uit die onderlinge betrekkmge tot elkander, zulk een hoofdbeginzel af; (want ik fpreeke nu van zulke niet eens, die in de famenflerhmïnge van alle Volkeren hun beginzel vindén, en die treffelyk door pufendorf wedcrlegd zyn (n), of die in de zeven beveelen van Noüch dat meenen te hebben aan- (m) Elem. Phil. Recent, et ib. in Inftitut. Philqf. Mor. P. I. C. III. p. 385 et P. II. C. I. p. 424. (n) I11'liet gemelde Boek, P. I. Lib.-1. C. III, 7. feqq.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 388