dat de vërfchekUnheii in- het opgeveïi van algemeene grond begin zeisin plaats van den grondfiag van het Natüurïyk Recht te verzwakkendenzelven ver- fterken moet: devvyl die ons leert datin welk verfchiilend daglicht men. ook de zaaken befchouwde, men evenwel ten laatftenin de bepaling der byzondere pligtenop het zélve is uitgekomen Dat 'er veele hoofd- voorftellenal verfchillen die in de al gemeenheid en eerderheidkunnen worden uitgedacht die zoo veele bronnen van de byzondere pligten kunnen zynDat veele derzelver cin- delyk by eikanderen gevoegd, zelfs de zaak in een des te hèlderer daglicht vertoonen, en van meer dan écnen kant bevestigenhet geen in het êêne ülgemeene is opgefloten. Wy hebben dus van deezen kant niets te vreezen; maar VIERDE VRAAG, Is dit beginzel wel van eemg nut in het gemeens leven is het niet al te wys- geerig uitgedacht, dan dat men ver dachten kan j dat het Menschdom zich §§2 8. RÖYAARDS ALGËMÉÉÏI

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 404