388 h. roy aards al gemeêm lyk iemand wel ligtelyk denken zou, die alleen naar de klanken oordeelt. Maar wy zouden 'er echter niet voor zyn, om dit als een grondbeginzel op het gemeene leeven toetepasfen, om dat het vermeende welzynzoo dik- wyls voor het waare gekozen wordt, en wy liefst eeh beginzel zouden kie zen, het welk het waare geluk recht doe't kennen, en dat van het vermeen de fchyngeluk onderfcheidt. Zullen wy met den Heer pestel (e) zeggen, dat het best dus wordt uitgedrukt: Be- ivaar en vermeerder uwe kragtenen ge- bruik dezelve zoodat gydoor zoo veel goeds uittewerken als gy kuntaan den wille Gods beantwoordt. Maar wat is dan eigenlyk dat goedewaar door men aan den wille Gods beantwoordt? Daar vraagen wy na. Zal men dan liefst zeggenlaat alk uwe ge dagtenwilsneigingen en daaden zoo bejlierd wordendat gy aan de oog merken Godsin uw zei ven en in al het fchepfel bevoorderlyk zyt? Dat ja is de waare orde en de onderhouding van de zelve: dat leert natuur, en befchouwing ten (e) Fundam. jFurisp. Nat. F. II. 247. p. 12S.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 410