ten duidelykfte. Laaten wy dit korte" lyk inzien. Is 'er niet een verband van het een fchepfel tot het ander? Worden wy niet van zelve, in alle onze omftandig- heden, tot de kennis van zulk een ver band geleidt 'Er is een verband tus- fchen Vader en Zoon leert dit niet aanftonds de orde zien, waar in wy tot zulk eenen ftaan? 'Er is een verband tusfchen God en het fchepfel: doet hoogheid, goedheid, fchepping en on derhouding ons geene verpligting kennen, gelyk onze afhangelykheid en nietigheid? Kan ik wel in omftan- digheden omtrent myne medefchepfe- Jen gefteld worden, in welke ik niet zien kanof ik door myne daaden de oogmerken Gods, dat is de waare vol komenheid der fchepfelen bevoordere, dan of ik dezelve tegenftreve Wat bevoordert de volkomenheid van het fchepfelverwerping van onderge- fchiktheid, moord en kwetfing, met de treurige bronnen van haat en nyd vuile ontugt, en het geen daar toe leidt; berooving en wegneeming van het geen eens anderen isvalsch ge tuigenis, lastertaal en logen, met de B b 3 ver-? GRĂ“NDBEGINZEL VAN 'T NAT. RECHT. 3 Eg

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 411