De Eer van God is zeker ook het oogmerk der fcheppinge (h), maar wanneer wy die eer in de fchepfelen zullen opmerken waar uït maaken wy die op Alleen immers uit de volkomen- heid van het fchepfeldaar in worden Gods deugden gekend en geroemd, en aan hem de grootheid toegebragt Te leeven deshalven overeenkoom fiig de orde der dingen, de oogmerken Gods, is niet ftrydig met het leeven tot Gods eer. God fpreekt in zyn woord tot Menfchen, zoo als zy zyn, dat is tot redenmagtige wezensen in de uitfpraaken zyner heiligheid onderjlelt hy onze rede: gebiedt God nu in zyn woorddat ik myne daaden tot zyne eer inrichteen leert my de rede en de befchouwing der dingen, dat de eere Gods van my in het oog gehou den wordt, daar ik volgends de oog merken Gods, in dit geheelal geopen baard, leeve; en dat die oogmerken in de volkomenheid van my ea al het fchep- 39$ H. ROYAARDS ALGEMEEN (h) Zie tydeman in Epistol. Dedicatoria, ad Syntagma Disfert. ad Philofoph. Mor. pertinentinm pag. 85; en in het zelve Syritag. adaivji guilielmi SRAnzen Disfert. Hifi. Philofophica'de, fine, qüem fibi Deus de mmdo propofuitultimopag. 275.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 418