400 h. royaards algemëeh zekert dsn Mensch tegen de twyfe* lingen aan, Gods liefde. Het Begin- zei der liefde is, onzes erachtens, meer een Beginzel der Qpenbaaringe dan wel der Natuuren daarom doet men niet veilig, met daar op de Natüurpligten te doen rusten: al is Gods goedheid noch zoö groot, zyne toegenegenheid noch zoo zigtbaar in de Natuural is Hy wegens zyne voórtreffelykheid noch zoo liefdewaardig'er zyn ook veele blyken, die ons aan ongenoe gen, ftraf en toorn doen denken, en het gewisfe kan niet altoos van liefde fpreeken, dan blyft gehoorzaamheid onder dit alles; maar zal liefde bly- vett, dan moet ons geleerd worden dat dit de wille Gods zy: en is men veeltyds dwaalende, gehoorzaamheid veroordeelt, maar liefde leert noch wederkering, het geen zeker, in meer dan een opzicht, het uitftekend nut eener Openbaaring aanwyst. In de Natuur is de liefde ook niet het eerde Beginzel, maar wordt gelyk men by den Heer heineccius zien kan (k), uit een ander, dat van Gods oog- (k) Ia Elem. Juris Nat. et Gent. 7779.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 422