4IÖ A. VA*J SÖLINGEN OVER DE fan hét eên üiterfte naar het andere geiiingérdvierde van ouds, zoo als te dikwyls noch hedenden ruimen teugel aan afgetrokkcne en vindingry- ke denkbeeldende waarheid hield Mth fcïiuil agter het gördyn der duis- téfnisfendat eerst in laater eeuwen door de beöeffenaars der proefonder- Vindelyke Natuurkunde, is opgetrok ken: hét kwam Zoo ver, dat men den Menséh Wérktuiglyk leerde denken eëtt andér uitêrftedoor aristoteles gekozenöm dat hy even als demo- ekkrus de zintuigen mistrouwde dèZèlve Zö£httè louteren, ert hier om liêVër töt een algemeen zintuig zyn toevlucht nam, het geen hy door een reeks van Categorien en fluitredenen ontwikkeldehier door verbonden aristotë-lèseMpedocles en, na henalle de "Schoolgeleerdende Wysgeerënzoodanig aan de opza- melingen van hunne denkbeelden waar tilt Zy liunne grondde 11 ingen op maakten, dat al de beöeftenaars der weteüfchappéü, door deeze leèrftelli- ge orde bekoord, hen en hunnen eer- Iten voorganger een onfterflyken roem t&eZwaajden. Men vloeide van alle kan-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 432