ZINTUIGEN OP DE WYSBEGEERTE. 4 tf kanten (amen, om de Schoolgeleer den te hooren en hunne Wysbegeertö aan te neemendoor zulk een werk- tuiglyke manier van denkenkluister den zy het Menschlyk verhand aan een noodlottigen keten, en maakteh tevens den weg der Wysbegeerte voor elk gemaklyk, dewyl ieder, al ward hy ook geheel van oordeel beroofd, onder den rang der Wysgeereii geteld werd, die zich Hechts hunne konftigé termen van verklaaren en betoogen had eigen gemaakt. Toen was 'er overvloed van Natuurkenners, die, in plaats van de verfchynfelswelke zich in de Na tuur opdeden, te onderzoeken, aller hande onbekende hoedanigheden en natuurkrachten by de hand hadden die zy door toverwoorden uitdrukten, en waar door zy alles verklaarden. En welke tog was het kern en pit der Aristotelische Natuurkunde? De vier hoofdftoffendie zich eerst omwente len, affchaaven, tefamenkoomen, zich affcheiden, opbruisfchen, inkrimpen, zich verligten, verdunnen, en daar na, door een vyfde quintesfentie la- mengekneed, de Peripatetifche We* reld maaken3 een gebouw van verwar* rin>

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 433