zintuigen op de wysbegeerte. 423 vol tegenwerpt, waarlyk eigenfchap- pen der lighaamendan wel middelter men zyn, waar van men zich bedient, om in een verltaanbaare en algemeen aangenomene taal, de verfchynfels, wel ke wy door onze zintuigen gewaar wor den, uittedrukkenof eindelyk de uit- geftrektheid zelve eene wezenlykheid zy, dan wel een woord, behoorende tot die middeltermen, v/aar van wy, tot ons gemak, gebruik maaken: het is genoeg, zich overtuigd te vinden, dat het de verfchynfels, noch de wetten der beweginge niet zynwelke gron den van zekerheid opleveren, om een alom verfpreid ledig te erkennenzelfs zoo, dat men uit deeze verfchynfels geene gevolgen, hoe genaamd, kan af leiden die gefchikt zyn om het ge voelen van zulken te ontzenuwen, die liet ruim voor de orde der aaneenge- fchakelde wezens houden. De oude Wysgeeren zagen de be weging, en hierom durfden reeds epi- curus democritus en leucippus het ruim, als een onlighaamlyk, onbe- tastbaar wezen, onvermogend tot ly- den en werken, bepaalen: in laater ty- den volgde gassendi hun. voetfpoor: Dd 4 de

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 445