'zintüïgen op de wysbegeerte. 425 ïangs deepen weg, de fchepping der wezens en Gods alomtegenwoordig heid kon verklaaren. Het is moeilyk te bepaalen, of de weelderige vernuften der Overnatuurkundigen ooit (louter flap gedaan hebben, dan deeze groote Leeraar der Proefondervindelyke Na tuurkunde, die aan het ruim, het denk-? beeld van den zetel van Gods verfland, heeft durven hechtenmaar vraagen wy aan onze zintuigen, ofzy ons, door eenige Proefneeming, kunnen verzeke ren dat het floflyk Al, niet één enkel onverdeeld wezen is en of zy gron den van zekerheid opleverendat wy ons niet bedriegen, wanneer wy door den afftand, die wy onder de grovere Dd 5 we- gevoelendat newton het zelve by ons fenförium vergcleekenheeftimmers even eens, alswy de beeld tenisfen der dingen gewaar wordenzoo wordt God de dingen zelve gewaar: maar, zegt new ton, wy worden die in ons fenförium gewaar, en zoo ook God ais het ware, in zvn fenföriumik zie niet dat men den zin zonder uitvluchten anders wrii> gen kanzelfs of l'choon newton het denkbeeld van fenförium niet eens genoemd had, zoo erkent hy te,n minften met ronde woorden het Ruim voor de plaats waarin God de dingen niet alleen ziet en ge waar wordt, gelyk ons fenförium de plaats is, waar wy de beeldtenisfen gewaar wordenmaar ook waar Hy, metZyne Tegenwoordigheids de dingen als Te- |enwooi;dig geheel bevat.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 447