428 A. VAN SOLINGEN OVER DE
ftoflyk en alomtegenwoordig: waar
om zelfs fommige Wysgeeren, na
eerst de Proefondervindelyke Wysbe-*
geerte geraadpleegd te hebben, hun
ne weelderige verbeelding zoo ver
den losfen teugel vierden, dat zy het
Ruim eene eigenfchap van God ge
noemd hebben, dat zyn oneindige en
onbeperkte beftaanlykheid uitdrukte.
Te midden van zoo veel omflagtige
befpiegelingenwaar toe aanleiding
gegeeven is, door een blind vertrou
wen op de zintuigen: aan de eene zy-
deom dat men de affcheidingen der
Hof, en dus het ydel meende te zien
en door onregelmatige gevolgen aan
den anderen kant, welke men uit de
beweging der lighaamen heeft afgeleid,
hebben zywelken het alleen om
waarheid te doen was, op eene naauw-
keurige en voorzichtige wys, den aart
der beweginge onderzochten de
fchrandere beöeffenaars der Proefon
dervindelyke Natuurkunde hebben,
door naarftigheid en Oordeelkundige
waarneemingenhet Menschlyk ver-
itandzoo ver verrykt, dat men ge
haagd is, om dewet ten der beweginge
pptefpoorenaan welken onvermoei-
den