4Óo G. WINDII DISSERTATIO
rï humilior in fummo aefluet niji agge-
res arcerent, mar'tnae belluae in comes-
fantes atque invicem propinantes incolas
irrumperentad haec incommoda vitanda
praefidium unicum esfe ajunttotos hautire
congiosremedium certe mihi gravius om
ul mor bo. Sed quidfacio, qui tamfrugi-
feram infulam tamque portuofam infamo
tacitisquae in laudationem ejus did pos-
fent Visne fcireJuvat aliqua via me
de ilia vindkareatque omnem ex ejus
toedio conccptam bilem in illam ipfam ef-
jundere itaque nunc ejus Encomium re
ticebo in vindictamfed ut Jerio tecum
agam,
fie getyligt het geheel Land wel twee voet laager
dan de Zeeen zoo de Dyken het niet beletteden
zouden de Zeegedrogten op de brasfende en wederzyds
op elkanders gezondheid drinkende Inwoondcrsaan
vallen. Zy zeggen dat het fchoon ledigen der hoe
kers het eenigst middel isom die ongemakken te
ontgaaneen middel dat voor my erger is dan alle
Ziektemaar wat doe ikdat ik een zoo vruchtbaar
Eilanden het welk zulke goede Havens heeftont
eer door die dingen ftilzwygende voorby te gaan
die tot des zelfs lof kunnen gezegd worden P Wilt gy
het weeten P Ik heb lustom op eenige wyze my over
het zelve te wreekenom myueuit ongenoegenover
het zelveontftaane gaf daar op uittefpuwen. Hier
om zal ik nu ten wraakedeszelfs lof verzwygen
snaar om in ernst met U te fpreeken a ik ben verblyd
