magis magisque femper tendentem ad Caurnm, tsoordwcste wind)tune fub- folanum. et aquiionium Ventum, (Oost en Noordooste wind)qui durn e pla» gis frigidis affiant, frigidurn quoque magisque ficcum Aërem apportant hinc tempore brumalifpirantibus his- ce Vends lummum frigus atque gelu ob- fervatur. iEftate vero et tempore au- tumnali, ad menfem Decembirim us que, regnare plurima pro parte Ventum Favonium, (Zuidweste wind); fequitur Africus (Weste wind), huic quam maxime fimilis. Rarius autem Aufler, (Zuide wind)diu fuum in hac Regione tenet dominatumnee per aliquot die* G g 4 rum DE AERE 2ELANDICO. 47! waayt, die zich (leeds meer en meer, naar liet Noordwesten (trekt, als mede de Ooste en Noord ooste winden, die, dewyl zy uit de koude Landen yo.pitko.omenook een koude en drooge Lucht mede brengen; van daar is het, dat wy in den Winter met deeze Winden, de 'Krengde koude en vorst gewaar wordenmaar in den Zomer en Herfsttot de maand December, regeert voor het grootde gedeelte de Zuid weste en vervolgens dc Weste windals het naast daar by koomende. Zelden waayt de Zuide wind Jang, in dit Landnoch kan 'er eenige dagen (land houden, of de Menleken worden door vermoeidheid Ziek,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1786 | | pagina 493