NATUURKUNDE.
hie antwoord op dezelfde vraagdoor
pii. fermin. IV. Deel ,bl. 319416. De waar- en
proefnemingen zouden van eene mindere nuttigheid
zyn indien men geene gevolgen daaruit afleidde
dan die rechtsftreeks uit dezelven voortvloeijen. hl.
319. De bronnen onzer kundigheden zyn: onder
vinding en redenkaveling: die, van elkander af-
gefcheiden, van geen nut zyn. hl. 321. In de
kunst van waarnemingen is men allengskens zeer
gevorderd: hl. 323. maar heeft dit ook plaats in
de kennis der oorzaken Deze vraagin den
flriktfteu zin genomenword ontkennend beant
woordt. II. 325. Wat zyn wysgeerige vooronder-
Hellingen hl. 328. om hiervan ter verklaring
van verfchynfelengebruik te makenkomt het
vooral op een goed oordeel en juist vernuft aan
II. 330. terwyl de voornaamfte bronnen der dwa
lingen worden opgeteld, bi. 333. Wat word dan
ter uitbreiding van onze kundigheden vereischt? hl.
342. en wat ter vermeerdering van derzelver juist
heid en zekerheid bl. 346. waarop in 't byzonder
te letten? bl. 349. niets is zoo gering in dc na
tuur dat onzer aandacht niet overwaardig isbl.
350. men moet de natuur zelve raadplegenmeer
dan de fchriften derOuden, die in verfcheidene be
trekkingen, ruim zoo veel nadeel, als voordeel toe
brengen bi. 353. wat in dc 'nedendaagfche fchriften
der natuurlyke hifiorie te laken en te pryzen zy
bl. 361. Doch de redenwél beftierdgevoegd by de
Waarnemingenis de veiliglte gidster ontdekking
van