152 A. BONN ANTWOORD OVER
4, Alle deze, zoo algemeene als
byzondere oefenendeGenootfchappen
kunnen en moeten daarentegen na
deel toebrengen aan de gemeenma-
kende algemeenere Maatfchappyen;
wanneer zy de vruchten van hunnen
letter- of kunstarbeidin den fchoot
der laatstgenoemden niet uitllorten
maar die voor zich zeiven behouden;
t'eeniger tyd eigene Gedenkfchriften
uitgevenof hunne Verhandelingen
en Waarnemingenter gemeenma-
hing, aan de opftellers der Tydfehrif-
ten overgeven.
5. Het zyn echter inzonderheid de
'algemeène gemeenmakende en Provin
ciale Maatfchappyen die onderling
aan elkanders werkfaamheid, en aan
die der byzondere gemeenmakende
Genootfchappen maar niet minder
aan hun gemeen doel, hinder geven:
wanneer zy boven het mogelyke
hare zucht tot het bevorderen van
den bloei en de uitbreiding van alle
wetenfehappen en kun 11 en evenzeer
wenfehen uit te (trekken; en, met een
veel te goed vertrouwenvan alle kan
ten geleerde Verhandelingen inwach
ten; in welke hope zy zich by de uit
komst