de geleerde maatschappyen. 155 te zyn, om welke de by het aanzien- lyke Vlisfingfche Genootfchap voorge- ftelde Vraag, de uitloving van eene gouden eerprys konde en moest ver dienen. Ik bepaal my dan vooreerst tot de verhinderingenwelken de geleerde Maatfchappyen onderling aan elkanders byzondere werkfaamheid toebrengen, en die daardoor belemmeren kunnen. a. Het getal behoort voorzeker on der de oorzaken dezer verhinderin gen geteld te worden. Immers, indien men den kleinen plek gronds, dien ons Gemeenebest beflaat, in vergelyking met de uitgeflrekte Keizer- en Ko- ningryken in aanmerking neemt; en daarby den Koophandeldie verre het grootfte gedeelte onzer medebur geren, in de handeldryvende Gewes ten, dagelyks bezig houdt: moet men zich billyk verwonderendat men in llede van ééne algemeene neder- landsche Maatjehappyof Akadetnie van kwijlen en wetenfchappenzoo vele afgezonderde, Provinciale, en ande re Geleerde, of Kunstgenootfchap- pen heeft zien oprichtenen dat 'er nog

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1790 | | pagina 203