DE GELEERDE MAATSCHAPPEN.
vyftien jaren, van 1752. tot 1767,
als de eenige en algemeene Neder
land fchc geleerde Maatfchappy mocht
befchouwen, en nog geene mededing-
fters naar haren roem had. Diezelfde
onbepaalde kring van werkfaamheid
moest terftond een onvermydelyk on
derling hinder aanbrengen, zoodra de
omltandigheden veranderden; en ook
andere Maatfchappyenlangs gelyke
wegen, naar 't zelfde doeleinde tracht
ten te dreven. Om hiervan een
fprekend bewys by te brengen: niets
was natuurlyker, dan dat eenfoortvan
volgzucht, die aan de meenigvuidige
geleerde Genootfchappen, zoo hier als
elders, hetbeflaan gaf, ook alle dezel-
ven tot het opgeven van Prysvragen
deed befluiten: en de keuze der on
derwerpen daartoe, van tyd tot tyd,
meer deed overhellen naar de zoo-
danigendie niet alleeningevolge
der wettende voor het Vaderland
meest nuttige voordellenmaar ook
de merkwaardigÉte natuurverfchynfelen
betroffen. De buiten! andfche geleer
de Akademien, die zich voornaamlyk
der verhevene en proefondervindelyke
wysbegeerte bevlytigen, gaven, in de
laaft;