de geleerde maatschappyen. iSr
leene men het oor aan de dagelykfche
klachten van onderfcheidene geleer
den, of beoefenaars van kunften en
wetenfchappen. De Godgeleerde; de
Rechtsgeleerde, en Wysgeer; de Wis-
en Starrekundigede Oudheidmin
naar; of die der Taal- en- Dichtkun
de; ergeren zich, de werken der al-
gemeenere geleerde Maatfchappyen,
hoe langs hoe meer, overladen te vin
den met Genees- en Heelkundige waar
nemingen en befchryvingen van de
akeligste en dikwyls toch ongeneesly-
ke lichaamsgebreken, Meenig Genees-
en Heelkundige daartegen beklaagt
zich over zoo vele Algebraïfche bere
keningen, die in zyne kunst niet te pas
komen. De ftille Natuur^ en Kruid
kundige flaataltans in vredenstyd
alles over wat tot de wreede kunst
van oorlogen behoort: en de Krygs-
man, indien hy tevens geen wysgeer
is, lacht met al het fyne ontleedkun
dige on de microlcopifche waarnemin
gen omtrent de planten en gekorvene
dieren. De een wenschte in de ge-
denkfchriften der Genootfchappen
niet dan proeven van ondervinding
en daarop gebouwde waarheden, te
M 3 vin?