228 P. LUCHTMANS OVER EEN*
bloedftorting konde veroorzaken in
onzen, van bloed reeds zoo zeer uit-
geputten lyderdaarenboven had
men, wegens den hoogen trap, waar
toe dit ongemak nu reeds geklommen
was, en deszelfs kwaadaarrigheid
weinige reden, om zich te vleijen dat
men het zelve met den wortel, (ahva-
re het aldat het been van den hiel
zuiver ware,) ten eenenmale zoude
kunnen uitroeijen -'er was dan,
naar hetfcheen, tot behoud des lyders
niets overig, dan de afzetting van het
beenen hoe meer men de zaak wik
te en wooghoe meer wy allen daar
toe overhelden.
De vraag wras nu vooralof deze
kunstbewerking in dit geval en in
de omftandigheden waarin onze ly
der zich tegenwoordig bevond aan
te raden ware, dan niet? en of men
dezelve, met eenigen grond van hoop
eener gelukkige uitkomst, zoude dur
ven ondernemen
De beflisfing dezer vraag was ze
ker bedenkelyk en toen ik dezel
ve overwoogkwamen 'er by my1
twee gewichtige bezwaren op tegen
de afzettingde eerihe wasde
zoo