FUNGUS AAN DEN HIEL. 255 hunnen naasten omtrek uitpuilden (y); de anderen integendeel meer binnen- waards lagenen (als het ware) in de zelfstandigheid der long inzonken (z). Vervolgens, tot nader onderzoek der long, een gedeelte daarvan affnyden- de, bevonden wy, dat 'er binnen in dezelve nog verfcheider.e andere ge zwellen waren, die zich aan den bui tenkant niet vertoonden, en insgelyks in grootte en gedaante verfchilden dezen, even als de buitenlten, opge- fneden zynde, toonden door de frneer- achtige ItofFedie zy bevattedenden aart van een gewoon fpekgezwel of jleatomê te hebben. Na dus de beide longen naauwkeu- rig onderzocht te hebben, openden wy de holligheid van het hart: wyftondea verwonderd het hartenzakje (a) (dat in deszelfs gezonden ftaat overal glad en gelyk is) allerwegen ruw, en met harde en puntige verhevenheden be zet, te vinden, die witachtig van kleur wareneenigszins naar geel trek kende, en dus in hare kleur vele over- een- (a) pericardium (y) abcd. (z) e, F.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1790 | | pagina 303