füngus aan den hiel. 260 fan vet- en olieachtige deelen bezwan gerd is: het ipyt my zeer, dat my dit eerst, meer bepaald, onder de aan dacht viel na den dood van onzen lyder toen ikhet geval van den Markgraaf, dat ik voor zeer vele jaren gelezen had, my herinnerende, en hetzelve herlezende, vond: (het gene my door het verloop van tyd ontgaan washoe het ongemak van dien lieer door zware aanvallen van aan- beijen voorgegaan wasen zich, niet heel lang na het ftremmen derzelven, ontdekt hadde. Hierdoor ben ik bui ten ftaat geweest, om in het zekere te kunnen weten, of onze lyder ook te voren daaraan was onderhevig ge weest het welkeindien het zoo be vonden ware geweest, inderdaad een heiderder licht aan dit foort van onge makken zoude hebben bygezet: - en dit doet my te meer leed, om dat zulks veel waarfchynelykheids heeft; bewyl hy, gedurende zyne laatfle ziekte, met aanbeijen is gekweld geweest: dit altans heeft de jonge Heer greve (toen ik hem voor eenigen tyd het geval van den Markgraaf, en rnyne gedachten $aarpmtrcnt? mededeelde) my op myne R 5 vraag

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1790 | | pagina 313