S8o G. DE WIND OVER
re verfchynfelen in het gefchapene
door den Goddeiyken v/ii met eene
floers van duisterheid omhangen.
Indien onze oogen konden indrin
gen tot het gezicht van het wonderbare
famenweeffei der deelenwaarvan ce
byzondere verfcheidenheden der ver
giften afhangen: welk eene verbazende
vertooning van onnaarvolgelyk bor-
duurfel, zouden wy dan niet befchou-
wen in hetmaakfel dezer deelen Doch
het heeft, den aanbiddelyken Schep
per behaagd om aan de vermogens
onzer ziel eene bepaalde uitgehrektheid
van kennis te hechten, nopens het on
derzoek der ftoffelyke wezens, die ons
omringen: 'er zyn palen geheld
aan het menfehelyke verhanddie
GOD niet heeft gewild, dat men over-
fchreiden zoude.
Lat etaeternumqne late bitis de uit
muntende taal van baglivi (c), mini
ma ilia gc Jubtilisnon Joltim a fenfibus
fed ab humanae mentis ae/e prorfus re-
mot ajbhdarum aeque cc. jluidarum cor
poris v went is part ium textura: falli-
turquoque nonr.aro experientia, Ji ratio
nis üuciujuerit dejiiiuta; quapropterniji
mu
(c) eaglivi Opera tnedicaC. IL j>. 6,