360 Q. DE WIND OVER van hetlichaam, met eene lievige jeuk te vergezeld. De natuurgeltekenis des lyders redt zich dikwyis door bra king en afgang; waarop, de tóe-vallen dan fchielyk verdwynen doch zoo dit geene plaats heeft, moet men aan- ftonds overgaan tot een braakmiddel, uit eene genoegfame hoeveelheid olie Van zoete amandelen bellaande; of, het gene gemaklyker is, een paar le pels wynazyn gebruikenv/aardooR men dan gemeenlyk eene ophouding en verdwyning van alle deze toevallen gewaar word. Waren nu de mosfels in zichzelven zoo fchadelykals men fchynt te duchten, dan zoude gods albefturen- de Voorzienigheid dezelven aan den mensch, tot een fmakelyk voedfel, in zulk eene meenigte niet verfchaft heb-, benneen zeker de mosfel is hierin zoo onfchuldigals het krabbe tje 't welke men dikwyis tusfchen ha re fchafen'gehuisvest ziet: dit kwa de gerucht van vergiftigd fchadelyk- heid, aan'de mosfel toegefchreven hangt van eene toevallige oorzaak af. Want het venyn der mosfels is niets anders; dan de kuit, of eijeren, van

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1790 | | pagina 408