q63 J, DE PUYTBERICHT VAN
blyken zal, nog een aanmerkelyk ge
brek aan zachte deelen: want geene
achterherfens werden gevonden; noch
ook voorherfens, die anderszins in een
kind, naar mate van deszells grootte,
zoo zeer aanmerkelyk zyn: ten wa
re men het voorfchreven gezwel zelve,
het gene de plaats der herfenen befloeg,
als een ontaard herfengeftel befchou-
wen wilde, gelyk my waarfchyniyk
voorkomt; oflchoon het dan nog maar
voor een zeer klein gedeelte van het
zelve zoude kunnen gehouden worden.
By verder onderzoek èn befchouwing
van het wonderlyke beengeftel van het
hoofd, bevonden wy: dat het geheele
voorhoofdsbeen (os frontis) ontbrak;
mitsgaders de geheele wandbeenderen
(osfa per iet al ia) en het fchubswyze
deel van de flaapbeenderen (osfa tempo-
ram) alsmede het opperfte gedeelte
van het achterhoofdsbeen (os occipitis)-,
zoodat daar niets overig was, dan eene
vaste dikke beenplaat, zonder hollig
heid die men voor de bafis van het cra
nium kan houdengemaakt door het
benedenfte deel van het achterhoofds
been het beenachtige deel van de
flaapbeenderen, het wiggebeen, en het