UITLEGGING DER. PLATEN. Plaat I. vertoont het hoofd van een wanfchapen kindvan vorenen een weinig van bovente zien in zyne natuurlyke grootte. A. gezwel dat in de plaats der herfenpm ge vonden werd. b. b. b. b. Omtrek van het gezwelwaartuslchen eenige hairtjes' voorkomen. c. c, c. c. Groeven en oneffenhedenwaarmede het gezwel voorzien was. Plant II. vertoont hetzelfde kivd van ter zydenop dat de achteroverhelling, of liever ontbreking van hetwwr- hoofddes te betel' zoude kunnen gezien worden. iJe uitlegging is als van de eerde IJlaat. Plaat III vertoont het bcengeftel van het hoofd, van boven en van ter zyde te zien. A. Opperkaak, B. Onderkaak. C. Kraakbeenvan de neus afgefneden. D. Oogholte van de flinkerzyde. E. Opftaande rand van de oogholte. f, Opftaande rand van de oogholte van de rech» terzyde. G. Achterhoofdsbeen. JI. Gat in de beenplaat, waarin net verlengde merg geplaatst was; en waaraan het gezwel, Plaat I. en II. vertoondvast was. L Platte oppervlaktewaarop het gezwel gedcel- telyk rustende washoedanig eene oppervlakte pien zich aan de andere zyde uiede verbeelden

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1790 | | pagina 520