508 j. h. van der palm, over de denis ons niets beter aan de hand geeft, zullen wy deze bron moeten verlaten. Neen! Wy willen deze ge- drochtelyke fabel niet voor waarheid houden, in haren geheelen omtrek, en gedaante: - maar, zoo zy nochtans ee- nige waarheid in zich behelsde zou den wy gaarne deze ontdekking ons ten nutte maken, en het onderricht der Fabelkunde niet verfmaden. Men heeft haar zoo meenigmalen uit de H. Schrift opgehelderd: het zoude wonder zyn zoo wy ook niet éénmaal de H. Schrift uit de Fabelkunde konden ophelderen. Deze vreemde zaak zal ik ditmaal on dernemen en trachten te bewyzen vooreerst: dat de reuzen vóór den zondvloed, volgens de gefteldheid en omftandigheden dier tyden, zeer wel eene onderneming hebben kunnen wagen, die niet kwalyk geleek naar een' hemelflormof godenflryd en ten tweeden: dat wy van zulk eene gebeurtenis een niet onduidelyk fpoor ontdekken, in een later gedeel te der Goddelyke Openbaring. Ik houde dan (in de eerde plaats) ftaande; dat het ten minden mogelyk ge-.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1790 | | pagina 558