jtio j. h. van der palm, over de
dat de ligging dezes hofs, altans tot
aan den zondvloedzy bekend geble
ven; gelyk daarom ook de uitleggers^
die het Paradys voor reeds verwoest
houden, deze verwoesting als een uit-
werkfel van den zondvloed aanmerken.
Ten tweedenhet is zeer waarfchyn-
lykdat het Paradys omringd was
door hemelhooge bergendie hetzel
ve afzonderden van den overigen
aardbodem en voor den verbannen'
mensch, en zyne nakomelingenon-
toegankelyk maakten: - tot meerde
re bereiking van dit einde gaven ver-
fcheidenen dezer bergen, misfchien,
rook en vuur uitof derzelver top
pen waren bedekt met gedurige don-
oerwolken, die van weerlicht en blik-
femen fchitterden. Zoo verftaan de
beste hedendaagfche uitleggers en
waarlyk, men. kan naauwlyks anders
verftaanhet geen gezegd wordt van
de cherubim, en het vlammige lem
mer des zwaards, die den ingang des
hofs bewaarden. Men weet, hoe by
de beidsnfcbe fabel dichters de neêrge-
ftorté reuzenonder de brandende
fc r n begraven liggen, en byzonder
Om: den Aetna, den fchrik van het
vrucht-