512 J. h. VAN der palm, over de
ker mag hier elk lezerin de eerde
plaats, aan die bergen denken, waar
mede het Paradys omgeven was.
Ten derden: de eerde woning onzer
voorouderen was zekerlyk niet ver
van het Paradys en in het gezicht
dier bergen: want deze waren hun
het teeken van GODS tegenwoordig
heid: wy belluiten dit uit twee uit
drukkingen, die in gen.IV: 14. en 16.
voorkomen: waar kaïn zegt, toen hy
veroordeeld werd om de waereld die
per in te zwerven, buiten het gezicht
der Paradys^XGktndat hy nu verbor
gen zoude zyn voor gods aangezichten
zyne afzwerving van de vaderlyke
hutten wordt genoemd, uitgaan van
het aangezicht van jehovah.
Door den vloek, over kaïn uitge-
fproken, werden dus zyne nakome
lingen van het Paradys verwyderd
maar al fchielyk na den dood van
Adam werd dit Goddelyk oordeel
door de menfchen verydeldde kin
deren Godsbekoord door de fchoon-
heid van de dochteren der menfchen,
lokten de Kaïniten weder tot zich; ver-
eenigden zich met, en verzwagerden
zich aan hendoor huwelyksvermen-
ging j