514 J- H. VAN DER PALMOVER DE fcbelyke verdorvenheid zelfs is het openiyke, het opzettelyke, van zulk eene onderneming hem niet wonder baar, wanneer hy zich in woeste ty- den, in bekrompene denkbeelden van het opperwezen, verplaatst vindten zich verbeeldt, waartoe niet de losban dige woede in ftaat moet geweest zyn toen zy nog de jeugdige reuzenkracht van het eerlte menschdom te baat had. lut-usfchen lag daar het Paradysmet zyne ongenaakbare bergen, voor het oog van 't goddelooze menschdom. Was het niet natuurlyk, dat in het hart der boosheid de wensch gevormd werd om de geheimenis die daar achter fchoolte ontdekkenzoo al niet, om oe vrucht van den boom des levens te fmaken welker genot ha ren hezitteren de onsterflykheid beloofde? Dit was eene onderne ming, juist naar den finaak van de op perhoofden der baiddadigheid. On- verdrageiyk was hun het denkbeeld: daar is meer wellust en overvloed dan gy genietdaar ligt hetachter die bergenmaar gy zyt 'er van uitgeflo ten! Welaan dan die bergen beklom men

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1790 | | pagina 564