516 J. H. VAN DER PALM, OVER DE bybrengt. Alle taalkundigen Hemmen toedat deze naam zyne beteekenis heeft: maar, om eenige gepaste bedui- denis aan dit woord hier ter plaats te geven, zyn zy gedwongen, of om de beginfels der taalkunde te verlaten, of om tot gewrongene uitleggingen en losfe gisfingenover een anders in de Schrift zoo bekend woord, toevlucht te nemen. Het woord beteekent ei- genlyk neêrgejlortenneergeploft en; enhoe zeer deze beteekenis met hunnen gewaagden, maar mislukten, Paradysttorm overeenkome, ziet ie der klaar genoeg. Eindelyk; uit deze opvatting kan het geduchte, maar zonderlinge, verlchyn- fel van eenen algemeenen zondvloed, van geftrengheid zonder langmoedig- heid, in GODS waereldbeftuurge- noegfaam worden opgelost. Eene misdaad van dien aard, en aan welke waarfchynlyk het gantfche gros des menschdoms medeplichtig was ge weest; fchoon ook Hechts weinigen de voorgangers der onderneming ge weest warenkonde op geene andere wysdan door eene geheele ver woesting, geftraft worden. Daarenbo ven

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1790 | | pagina 566