524 j. h. van der palm, over be
dichter behooreen de ziel zy der
balddadige ondernemingwaarby die
van den Babylonifcben Koning wordt
vergeleken
By deze uitdrukkingop den berg
der Jamenkomstwordt nog eene ande
re gevoegd, die in onze vertaling luidt:
aan de zyden van het noordenIk zet
dit over, en dus word het veel ver-
ftaanbaarderGp de wanden der gehei
menis: of zoo men liever wil: diep
in het ontoegankelykeen beide deze
vertalingen inzonderheid de laatfte
ben ik Bereid voor taalkundigen te ver
dedigen. Dat zy myne opvatting be
vestigen behoef ik niet aan te toonen.
Ik heb gezegddat jesaias deze
aanfpraak aan geftorvene geweldena
ren in den mond legtdat hy de
zen doet zeggen dat de Koning van
Babeldie trotfche hemelbeilormer,
hun gelyk -was geweest, en nu we
der gelyk was geworden. Het is
derhalve van belang te onderzoeken
hoe jesaias deze perfoonen befchryft,
die ook hemelbeftormers moeten ge
weest zyn. Hy noemt hen vs. 9. doo-
den: alle de bokken der aarde: die de Ko
ningen der beidenen] van hunne troonen
doen