526 j. h. van der palm over de flen des volks en om van dezen hier ter plaatsgeweldige dwingelan den te maken, is geene goede analogie. Wil men de plaats van zacharias hier toepasfelyk maken dan verda men door bokken der aardede oud sten of voorgangers der aardedie van de oude waereldgelyk men met recht voorgangers der aarde noemen konde, die vóór den zondvloed leefden. Doch bokken der aarde is hier zeker- lyk een fchendnaam gelyk zy ook by ezechiel, en in het N. Têftament godlooze menfchen aanduiden die een gantsch gedacht weten te beder ven. De Hebreeufche benaming van een' bok drukt deszelfs gantfche ge aardheid uit. Zy behelst in zich de beteekenis van onmatigen wellusten van balddadigen roekeloozen euvel- moed (b). En dit is juist het karakter der oude reuzenen de gedaante waarin zy onsby de gewyde en on- gewyde fchryveren worden vocurge- lteld. Het wordt hierdoor waarfchyn- lykdat jesaias in de daad die oude dwingelanden bedoele die als hemel* be- (b) Cp'TüP c!e kwade beteekenis van het gen® <se,n. VT: 4. genoemd word □'"QJI

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1790 | | pagina 576