8 a. van solingen, antwoord welker beoefening eene meenigte van werkende menfchen, of laat my liever zeggen van werktuiglyke wezens, ver- eischt. Wat nu zal het lot zyn der maatfchappy, wanneer derzelver groot fee gedeelte fmaak en vatbaarheid heeft voor eene ftrenge en wiskundige rede neerkunst, en voor de befpiegelende wetenlchappen in 't algemeen Die eens den fmaak weg heeft van de be- koorlykheid der wetenfchappenzal, om zich op dezelven toe te leggende handwerken laten varenwaardoor zoowel de werktuiglyke arbeidfaam- heid, als het lichaamsvermogenna- tuurlyk verminderen; en het gebrek aan handwerkersdie de maatfchappy in zoo een groot getal noodig heeft, vermeerderen zal. Dit heeft vooral plaats omtrent de wis- en natuurkundedie een' onmid- delyken invloed op de werktuigkun de, en deze op de handwerken heeft. Die zich de werktuigkunde op eene leer- ftellige wyze eigen, en zich in derzel ver wiskundige beginfels kundig, ge maakt heeft, zal geheel onbereidt zyn, om als een werktuiglyk huurling by den tyd te werken; die langs het

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1792 | | pagina 134