ein; 14 A. VAN SOLINGEN, ANTWOORD ker, het zedelyke goed, zoude (zoo wel als de voortrefiykheid der verhe vener redelyke denkvermogens) al zy- ne eigene waarde blyven behouden, al- ware het, dat beiden nergens by konden vergeleken worden: maar, voor zoo ver deze waarde ons alleen door ver- gelykingkenbaar word, zoo blykt het, dat derzelver verfcheidenheid tot de natuur van de fchoonheid der zedely ke waereld onmiddelyk behoort. Deze zyn de bedenkingen, afgeleidt van de orde der dingen, het geluk der maatfchappy, en de fchoonheid van de zedelyke waereld, welken my over tuigend zyn voorgekomen, om te be- fluiten, dat met dezelven het algemeen in trein wezen der wiskundige weten- fchappen onbeftaanbaar zybeden kingen, welken ik, ter opfporing van den waren zin der Vraag, heb moeten laten voorafgaanop dat niet aan zul- ken, die met my inftemmen, dat ge melde wetenfchappen niet algemeen kunnen zyn beiden Vraag en Ant woord ongerymd zouden voorkomen. Ook vordert het Genootfchap der zelver algemeenheid nietmaar de Vraag heeft voornamenlyk TWEE doel-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1792 | | pagina 140