over de wis- nat. en tei üen&.
heid en gebreklykheid van het denk
vermogen zelve, dan wel aan andere
oorzaken, toe te fchry venOil'choori
nu het opperwezen in de vermogens
der redelyke wezens zekere trappen
hebbe willen Hellen, zoo kan daar
om het denkvermogen der menfchen
in 't algemeen op zichzelve niet als
ongefchikt tot het vormen van regel
matige denkbeelden befchouwd wor
den. god heeft den tnensch, door het
redelyke verftand, boven alle zichtba®
re wezens verheven 5 en hem boven de*
zen eene uitftekende meerderheid toe*
gekendhoe nu zoude de mensch dat
Godlyke gefchenk zich kunnen ten nut
te makenzoo hy geen regelmatig ge
bruik van zyne verftandelyke vermo
gens maken konde; en zoo de onge-
fchiktheid, om dezelven wel te leiden,
niet aan zyne eigen fchuld, of aan an=
dere oorzaken, ware toe te fchry ven.
Veelmin kunnen wy onderftellen l
dat het opperwezen ons in omftandig-
heden geplaatst hebbewelken ons be
letten gebruik te maken van onze rede
lyke vermogens: daar wy, uit de grond®
beginfelen eener Zuivere zedekundej
gerust s als bewezen nederzetten
B a das