over de wis- nat. en teekenk. 67 in de gezichtkunde, uit die van hui- ghens, en newtonblykbaar is: daar de analyfis in een' korten oogcpflag al les vooral in de optica voorllelt ten anderendat dezelve dikwyls on- genoegfaam zyn. En zekér, zoo dik wyls newton de geheimfte onder werpen der optica onderzochtnam hy zyn' toevlucht tot de analyfis: de ftrenge wolff (die doorluchtige vocrftander van de Jynthetifche beto gen) ziende, hoe door de analyfis al les in de optica in één' opfiag duidclyk werd heeft opzetlyk hoofdftukken over de amlytificbe catoptrica, en dio- ptrica vervaardigd! Dan wy merken vooreerst aan dat men (op dezen trap van kundigheden) geene genoeg» fame kennis der analytifche bewerkin gen kan vooronderftellenweshalveh alsdan de meetkundige betogen de gefchiktften zyn, om het verftand van de waarheid der natuurkundige voor- fiellen te overtuigen: ten anderen worden de beoefenaars door dezelven terltond in ftaat gefieldom de wis kunst op de natuurkunde toe te pas- fen. Men kan de meeste en voor- aaamfte hoofddeelen der gezichtkun- E 2 de,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1792 | | pagina 193