OVER DE KINBERPOKJÉI 339
der dat de befmetting tot de noor-
derzyde, die door eene hooge kerk
en verdere gebouwen geheel van den
zuidkant is afgefcheidenoverkwam
men had op dien tyd veie luchtzui
verende noordelyke windendie we
gens het opene van onze plaats aan
den noordkant wel een' vryen en on-
belemmerden ingang haddendoch
die, tegen de kerk aanfteuitende, in
hunnen doortocht naar de zuidzyde be
let werden, om ook daar den damp
kring van deszelfs befmetfelen te zuive
ren: maar men had nog boven
dien aan dienzelfden zuidkant een
met hooge boomen beplant kerkhof,
omringd van eene Hinkende kerk-
gracht, die beiden nietweinighethun-
ne toebrachten, om den dampkring
meteene meenigte onreine dampen en
tiitwafemingen te beladen, en gants
ongefchikt te makenom de befmetfe
len zoo hoog op te heffen, dat zy
niet fchaden konden. Hoe aan kaap
de goede hoop de pokfmet voor
de bergen fteuite, heb ik in het be
gin myner Verhandeling getoonden
zal, als ik over die fmet afzonderïyk
haiidelehiervan_ nog een zonder-
Y a ling