VOORBERICHT. un
Op num. XXIII. vf. 22. word onder anderen
aangemerkt
De eenige zwarigheid iswat fchepfel hier
reem word genoemd, welk woord wy, met vele
„anderen, eenhoorn overzetten: aangaande
welken, fchoon door de mcesten tegenwoordig
gehouden wordende voor een fabelachtig dier, dat
nergens gevonden word momas e artho'
linus, in zyne ontleedkundige hiftorie, ver-
haaltdat een Gezant van den Koning van g u i-
ne a aan den Hertog van koerland hem te
koppënhage verzekerd heeft: dat in afrïka
een zeer vlug en ftoutxnoexUg dier is't welke de
grootte heeft van een gemeen paard; en in zyn
voorhoofd eenen hoorn, van omtrent drie fpannen
lengte, draagt: waarvan by den dooden romp,
maar nooit een levend [dier]gezien had. Doch
fchoon men dit onderllelle waarheid te zyn, kart
dat dier echter de reem niet zyn, waarvan hier
gefproken wordwantenz.
En op je sax a XXXIV: 7. leest men:
Door de ree i«i i m waarvan de Profeet hier
fpreekt, moet men niet verdaan gehoornde bees-
ten als paardengelvk onze fchilders ze gemeen-
lyk vertoonennoch ook wilde ezelsmet eenen
rechten hoorn in het voorhoofd, waarvan fomini-
gen fprekengelyk men by aristoteles,
PLiNius, en ae liaan, zien kanwant de-
wyl ten dezen dage zulke fchepfels niet te vinden
z-ynmag men ze met recht voor verdicht hoxx-
j den