468 DE MOBAAZ, OVER DE betogen wilde. Het eenigfte en zeker» fte, dat tot nog toe tegen deze zoo verwoestende plaag is uitgedacht, be- flaat hierin, dat men deze ziekte zel ve in een geneesmiddel verandere en door inenting mededeele. Deze kunst bewerking, hoe hevig en dikwerf ook beftreden, is van onheugelyke tyden af in gebruik geweest; houdt ftand; wint velden nadert het toppunt van hare volkomenheid: vermits men byna geene Hoven in europa vind, die daar van zich niet bedienen; en allen telkens met dienzelfden gelukkigen uitflag, dien ik tegenwoordig, onder myne be oefening op nieuws wederom daarvan ondervinde: zynde de ongefteldheid, die ik by allen heb waargenomen, zoo geringdat men dwaas of te zeer door ouderliefde verflingerd moest zynwilde zy eenige vrees baren. De vooroordeelendie men nochtans tegen zoo eene heilzame kunstbewer king heeft opgevatdacht ikin my- nen raad aan den landman, wegens dein' enting der kinder fokjes [a]allen opge teld Deze myne Verhandeling, in 't |aar 1788. ten twecdenmale gedrukt by vv. hoi.tk.op te Amsterdam, en

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1792 | | pagina 594