LOFREDEN. 19
gedachtenis u als Leden dezer nenzienlyke Maetfchap-
py dierbaer is en zyn moet, en gy zult derhal ven
uwe aendacht wel willen vernieuwen, om voor eeni-
ge oogenblildten weder met my te rug treden.
Om een regtfcliapen voorftander van wetenfchap en
konst te zyn; om ze uit een bet/r grondbeginfel
en met beter gevolg, dan uit louter dwaze eerzucht
te befchermen; om met yver, met verftand en met
vrucht derzelver bloey te bevorderen moet men zelf
de wetenfchappen beminnenmen moet fmaek voor
dezelve, ecne onleschbare dorst naer derzelver be
zitting gevoelen, men moet ze beöeffenen: dat is
met weinige woordenmen moetmet een befchaafd
verftandkennis en geleerdheid hebben opgezameld.
Gy ziet, M. H. dat ik ditmael niets vordere, dat in
uwen van de PEB.RE niet overvloedig gevonden
wierd.
In zyne kindsheid en eerfte jongelingfehap open-
baerde zich zyn aenleg voor de Wetenfchappen in
eene onbeperkte weetgierigheid, waer aen alleen ont
brak een gefchikt voorwerp om zich op te vestigenen
de vereeniging van den arbeid der onderzoekende
overdenking met de levendigheid der ontluikende
genie. Een vernuft, ryk in vinding en gedachten,
bekoord door nieuwe ontdekkingen en vatbaer voor
zinnelyke fchoonheid en overeenftemmitlg, gepaerd
met een geest van overleg en naeuwkeurigheid moest
zich allereerst op de natuurkundige wetenfchappen.
Ba cn