s prijs-vïrhasdélinoek. den wind gefchudwcgftmft als ftofen niets dan èene afgcftrooptê ftroohalm achterlaat. Deze iluif-airen ziet men ook onder andere granen, en doen weinig nadeel. Zomwijlen vindt men ook onder de tarwe zoa genoemde dode airen, die een niet wel uitgewas- fen en verdroogd air fchijnen te zijndan aan dezen moet men hier ook niet denken, daar zij 'c goeds graan niet helmetten. Het eigenlijk brand-koorn onderfcheidt zich van de evengemelde zoorten genoegzaam; en hóe zeer het uitwendig zich aan 't goede graan gelijk ver toont, kan een kenner het er echter ook gemak- lijk van onderfchcidendaar het zich vrij fpoedig binnenwaards blaauw, en aan de uiterlte punten wit achtig vertoont, al kort na dat de tarwe airen ge- fchoten heeft; deze kenmerken worden vervolgens nog duidelijker, doch wanneer de tarwe volkomen rijp is, word het weder moeijelijker, om het te on derkennen: een opmerkzaam Landman echter, naar brand airen zoekendezal bijkans nimmer in dezen mistasten. Dan hoe zeer het brand - koorn in zijne uitwendi ge gedaante aan de goede tarwe airen ook gelijk is, in deszelfs innerlijken aart is het er geheel van verfchillende. Wanneer men een afgeplukte brand- air opent, vindt men in den bolderdie anders het tarwengraan inlluit, niets dan een geheel zwart, of vuil bruin ftof, dat meer of min fmeerig is, A 2 en

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 151