PRÏJS-VEP, HANDELINGEN'. zeggen, dat eene droge en korrelige grond zeef na- delig is om dat deze het graan niet genoeg kan doen zwellen, noch aan deszelfs fijne worteltjes gezoegzaarr. voedzel en vastigheid geven waaruit die ziekte in de plant fchijnc te ontdaan', welke de voorname oorzaak van het brand koorn is- Hier mede komt de gedachte van den Burger PlzijtS overeen, die als de eerde oorzaak van het brand- koorr. opgeeftdat men het graandöor kalk be- drooiden met ordinair water nat gemaaktïti eenen droogen grond zaaitdie door zijn aantrek kend vermogen de grocijende krachtdoor het wa ter opgewekt en al-s losgemaakt, naar Zich trekt; en dus veroorzaakt, dat de plant zoo zwak word dat zij geen goed koorn kan voortbrengen. In ee nen natten grond te zaaijen, is dus voordelig, ja noodzakelijk; zelfs kan de grorid, Zoo als S. denkt, niet te nat zijn, al is dezelve zelfs dijkerig: daar men zomwijlen ziet, wanrieer de grond niet overal genoegzaam met water is doortrokkendat de plan ten aan de eene of andere zijde beter wortelennier dit gevolg, dat men op dezelven halmen vindt, die aan de eene zijde goed en aan de andere zijde brand- koorn opleveren. Hief van verfchiit P., die het zaaijen in een al te nat land, als eene oorzaak zelfs van het brand-koorn befchouwt. Om dat dan vele korrels te diep en vast in het land worden getrapt, terwijl de grond ook onnatuurlijk en koud word: eene al te grote droogte van het land oordeelt hij B a ook

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 157