P R IJ;S - V E R H A N D E L I N <3 E N. mesten zijner landenter bevordering van derzelver Vruchtbaarheid te wachten. Nog heeft er bij de meeste landlieden eene Zeer nadelige gewoonte plaats, dat zij het water van al le zijden in hunne mest-putten laten in- en aflo pen waar door zij de ziel der mest: de oliën en vettigheden derzeive verliezen, gelijk elk opletten de moet erkennen Tct dus verre paulus. S. merkt hier nog aan, dat een kundig Landman op zijn tijd zorgt, om het land te braken, in welken zo- f*) Ter voorkoming hier van geefc P. eene naauwkeurige befch rij ving van zijnen mestput. Zij komt bij verkorting hier op uit: tegen den eenen kant ftaat de fchuur en het zoo ge-* naamde plankier; de drie andere kanten zijn met eenen aarders dam omringt, om te beletten, dat het Water er niet kan uit en inlopen. Er komt dus geen water in, dan dat van het dak der fchuur, 't wellc nöodig is, ter verrotting van het ftroo. Zoo er door fterk or aanhoudend regenen te veel water in de put komt, Iaat hij dit, door eenen ten dien einde gemaakten buisten fpoedigftenvoor dat het water zich met de oliën van de mest vereenigd heeft, aflopen. Wanneer er zoo wei nig regen valtdat het ftroo te droog isom te rottenlaat hij het door eene 'blekers gieter, uit een floot, daar toe langs zijn mest-put gegraven, natmaken. Vooral zorgt hij dat de mest wél door eikanderen gewerkt worde, 't gene dient, cm ter bevordering van de verrotting van het ftroo; en dat de mest overal even goed cn vet zij. Voorts houdt hij op zijn mest» put in den winter zeer veel jong hoornvee om het ftroo vast te trappen en te bemesten om overvloedig en goede mest te hebben niet alleen voor de zaai - maar ook voor de weilanden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 169