ÏO H. PO^SE, ANTWOORD Natuur niets toevallig is; en dat alle hare ver anderingen uit natuurlijke oorzaken ontftaan s zoo vraagt men dan te recht: welk is de oor zaak van zoodanig een toeval? Is die gelegen In den verfchiilenden aart der gronden; of in de onderfcheidcne hoedanigheid der zaai-Tarwe; of in eene meer of minder bekende omftandig- heid, welke bij het uitzaaijen of den groei der Tarwe heeft plaats gehad? De gronden, welke met Tarwe bcteeld wor den, verfchillen van eikanderen: voor eerst, door de onderfeheidene aarde - dedenwaar uit zij beftaan; ten tweeden, door den ftaat, waarin zij gehouden worden, door de bebou wing en bemesting; cn ten derdendoor het gewas, het welk 'er in het voorgaande jaar op geflaar. heeft. i. flet Verfchil der gronden door de onder feheidene aarde - deelenwaar uit zij beftaan, wordt uitgedrukt door de benaming van klei- zand- en veen - gronden. Dan daar de zand- en veen - gronden onbekwaam zijn, om met Tarwe te beteelen; komen de klei-gronden -alleen in aanmerking: maar deze worden we derom onderfcheiden in zware, middelmatige en ligte gronden. liet onderfcheid der gron den, welke met Tarwe beteeld worden, is ■--dus nog zeer groot, en 'er is een verfchil in der-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 182