2§ H. POUSS, ANTWOORD droog, of heel nat zijn: deze is de eerstge noemde verfchillende oraftandigheid. Wanneer de Landen ongebroken liggen, en de kluiten, door de droogte, hard en on breekbaar zijngelijk dit in zware kleigron den kan plaats hebben: dan is men genood, zaakt, met het bezaaijen van zodanige Landen te wachtentot dat het geregend heeft. Maar wanneer de Landenbij het bezaaijen, ge broken en tevens droog zijn, acht men, dat deze oraftandigheid voordeelig is, en Uitzicht geeft op een goed gewas. In tegendeel wanneer de Landen, bij het bezaaijen, zeer nat zijn, acht men dit nadee- lig: zij worden dan door de paarden en den ploeg of dé egge vaster en tnaljer gemaakt, waar door het nut der bebouwing voor een gedeelte verloren gaat; en de korrels, welke te vast liggen, zijn in gevaar, om, door het overvloedige water, te verrotten: vooral wanneer 'er, voor dat zij gefchoten zijn, veei regen valt, en dan heeft men dikwijls een dun en fchraal gewas. De tweede genoemde oraftandigheid is, dat de Tarwe zeer vroeg of zeer laat gezaaid wordt. Landen die fterk zijn, worden vroeger be zaaid, om den groei te matigen: en die, wel-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 190