SO H. PON SE, ANTWOORD wachten heeftdan wanneer die bij helder weêr, en bij het. waaijen van Zuide en Weste Winden, wordt uitgezaaid. Dan zoo moeilijk, ik zou haast zeggen, onmooglijk als het voor den Landman is, om altijd zijne Tarwe in de gezegde gunfrige omftandigheden uit te zaai- jen;.zoo weinige en zwak zijn de gronden, waar op deze gedachten rusten: mijne eigene waarnemingen althans leveren daar voor niet een eenig bewijs op. Uit deze waarnemingen blijktdat de ver- fchillende gronden, ten aanzien van het voort brengen van het Brand-Koorn,. elkander vol komen gelijk, zijn; dat de meer of mindere deugdelijke hoedanigheid der zaad-Tarwe niets toebrengt, tot voorkoming of vermeerdering .van het Brand-Koorn; dat de Tarwe, die laat en in natte gronden wordt gezaaid, in het algemeen meer Brand-Koorn geeft, dan die, welke vroeger, en in drooge gronden, gezaaid wordt: maar dat men te weinig gronds heeft, om te gelooyen, dat andere omftandig heden, welke, .bij het uitzaaijen der Tarwe plaats hebben, .iets. toebrengen, om het Brand-Koorn te weren of te veroorzaken. Voorts dat men weinige of geene Tanv-lan den heeftwaar op men niet hier of daar eenige Brand-airen zou vindendat, als nieu-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 192