'OVER HET BRiNB-KOORN. 29 Uit mijne waarnemingen, bladz. n tot bladzi 20 ingefloten, ben ik voor mijzelve volkomen zeker, dat de oorzaak van het Brand-Koom in de natuur der Tarwe gelegen is; en dat dit kwaad, aanwezig zijnde, door de befmet- tingnog fterker wordt voortgezetzie bladz. ai; en dus is het zeker, dat het zout, als een middel, waar door het Brand-Koorn ge weerd wordt, onmiddelijk werkt op de zaad- Tarwe: maar wat nut doet nu deze werking? ïs het indringen van het zout in de Tarw- korrels bevoorderiijk aan den groei der plan ten, welke van die korrels voortkomen? Dit kan niet in aanmerking komen, want hoewel 'er bij den groei en de voeding van het goe de graan en van de Brand - korrels eenig onder- fcheïd moet plaats hebben, kan men dit on- derfcheid evenwel niet waarnemen: de plan ten, die Brand-airen voortbrengen, groeijen even zoo fleurig als die weUte goede airen opleveren, beider gewas is- volkomen gelijk, het is alleen de goede of kwade hoedanigheid van de vrucht, waar door zij van elfcmderen onderfcheiden zijn. Het gevoelen, dat het zout zonde dienen, om de befmettende deelen af te vagenzou zich zeer aanprijzen, wanneer bewezen konde Wordendat de befmetting de eenige oorzaak van

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1807 | | pagina 201